Na veertien dagen kwam ik eindelijk tot een soort reactie op mijn vaders e-mail, waarin hij een eerste poging deed tot een meer diepgaande conversatie. Het duurde zo lang, omdat ik me regelmatig afvroeg waar ik in godsnaam aan was begonnen. En waarom? Voor wie? We hadden nog steeds geen consensus over de betekenis van het woord ‘diepgang’ en ik had spijt dat ik erover begonnen was. En ook dat ik niet de eerste e-mail had geschreven waarin ik de toon had kunnen zetten. Maar daarvoor was het te laat en dus kreeg ik een e-mail van het soort waar ik in wezen helemaal niks (meer) mee kan. Uiteindelijk koos ik ervoor om hem op een rationele, neutrale toon te terug te schrijven en hem te bevragen over de uitspraken die voor meerderlei uitleg vatbaar zijn.
“Je meningen en gedachten over de wereld zijn niet ‘de wereld’. Je gedachten over een ander zijn niet ‘de ander’. Dit geldt ook voor ‘jezelf’.”
Via WhatsApp laat ik ‘m in de ochtend van 29 augustus weten dat hij nog heel even geduld moet hebben.
Hij reageert:
Hi Renate dat vermoede ik al. Maak het niet te moeilijk, dat leidt alleen maar tot verwarring. Moet wel leesbaar blijven, haha. Geniet nog even van de warmte, straks moet de kachel weer aan. Nog een fijne zondag en blijf gezond xx pap
Diezelfde avond, laat, is mijn e-mail klaar en verstuur ik ‘m,
brief aan mijn vader, 29/8/23 22:07
Hi pap,
Ik voelde me een beetje teleurgesteld na het lezen van je e-mail, waarin je de deur naar ‘meer diepgang in onze conversaties’ voor mijn neus lijkt dicht te slaan. De mail roept zelfs een beetje boosheid op. Maar misschien is het wel een geluk bij een ongeluk en biedt het de perfecte aanleiding om tot een wederzijds begrip te komen van ‘meer diepgang in ons contact’.
Diepgang… waar hebben we het eigenlijk over?
Ik ging wat Googlen en vond een aardig artikel op de website van Zilveren Kruis, waarin gesteld wordt dat het doel van een diepgaand gesprek betekent dat je ‘contact’ maakt met een ander. Ik las ook: “Tijdens een echt gesprek ga je een band aan met je gesprekspartner en we weten dat die connectie een van de fundamenten van geluk is” stelt professor Mattias Mehl in The New York Times, die onderzoek deed naar het verschil tussen smalltalk en diepere conversaties.
Mijn behoefte aan meer diepgang, betekent niet dat ik de functie van ‘small talk’ in de ban doe. Ik erken de functie van ‘small talk’ in het sociale verkeer, maar ik denk dat er meer te vinden valt in onze vader-dochter-relatie.
Gezien het feit dat we niet het eeuwige leven hebben, wilde ik een poging wagen om te zien of - en zo ja, hoe – meer écht contact tussen ons mogelijk is en of we in écht contact eventuele onopgeloste zaken tussen ons kunnen opruimen.
Met jouw zin: “We zouden het niet meer hebben over hoe het met ons gaat, kennelijk niet diep genoeg”, lijk je uit te gaan van het feit dat mijn behoefte aan diepgang betekent dat ik niet zou willen weten hoe het met jou gaat. Het tegenovergestelde is waar.
Op basis van die aanname begin je jouw bericht met een vrij zakelijke registratie van je uitglijder op het asfalt, en gaat vervolgens over naar de reden waarom je me écht schrijft.
Vol verwachting over de diepgang die ik verwacht tegen te komen, begin je (weer) over de gasprijzen en geef je me ongevraagd advies om mijn energiecontract voor een jaar vast te zetten.
Dan begin je over B. die is blijven zitten en geef je je mening daarover: “Puberen is geen vrijbrief voor slecht presteren is mijn mening , dus zal ze haar sokken moeten optrekken, maar ik ga mij zeker niet met jouw opvoeding bemoeien. Zoals ik meerdere malen heb gemerkt kan jij slecht tegen kritiek (meer diepgang), dus daarom sowieso al niet.”
Je stelt met deze woorden impliciet dat B’s blijven zitten het gevolg is van mijn manier van opvoeden. Daar wil je verder geen woorden aan geven omdat ik in jouw ogen niet tegen kritiek kan. Vervolgens zeg je dat ik, omdat ik niet tegen kritiek kan (wat in jouw optiek hetzelfde is als diepgang) dus ook niet tegen diepgang kan. Je sluit af met nog wat kanttekeningen over het feest en de wens: “Ik hoop dat dit diep genoeg was?”.
Nou, over mijn antwoord op die vraag kan ik kort zijn: Nee.
Geen van dingen die je in deze mail schrijft, getuigen van een poging tot diepgang of de werkelijke behoefte om iets over mij te weten te komen, dan wel iets over jezelf prijs te geven. In deze mail beschrijf je de feitelijkheden van wat er met je is gebeurd (val), je geeft ongevraagd advies (energieprijzen), je ventileert je mening (blijven zitten van B.) en velt een oordeel (ik kan niet tegen kritiek/diepgang).
Je mail komt op mij over alsof je geen behoefte hebt om het over wezenlijke dingen te hebben die bijdragen aan dieper contact of een beter begrip van onze relatie. Afgaande op wat je schrijft wil je informatie verstrekken, je mening uiten, adviseren, je punt maken. Allemaal eenrichtingsverkeer: zenden.
Ik proef nergens een behoefte aan ‘van gedachten wisselen’ of het ‘bespreken’ van onderwerpen met elkaar, zoals onze vader-dochter-relatie. Als die behoefte er niet is, dan kunnen we het inderdaad beter bij small talk houden, want dan houden we het op z’n minst oppervlakkig nog even ‘leuk’ tussen ons. Maar in zowel je appjes, als in onze telefoongesprekken en in je e-mail geef je blijk van dingen die je dwarszitten of volgens jou anders moeten zijn dan ze zijn.
Wat me binnenviel toen ik je mail voor de eerste keer had gelezen, was het versje wat je in 1980 in mijn eerste poëziealbum schreef:
‘Spreek niet met harde woorden, spreek vriendelijk, teder, zacht
Verwondt niet door een scherp verwijt of door een bittere klacht
Maar heel de wonde die er bloedt en droog de stille traan
Een vriendelijk woord heeft hier op aarde, zo dikwijls goed gedaan.’
Ik vond het treffend dat juist dit versje bij me opkwam. Ik ken het uit mijn hoofd en mijn hele leven is dit versje – net als die van mama trouwens – in gedachten met me meegereisd omdat ik ze opvatte als wijze woorden van mijn vader. Als zesjarige kon ik er niet zoveel mee en klonken ze serieus en streng. Maar gaandeweg leerde ik ze beter begrijpen en daarmee ook jou als afzender ervan.
Het is makkelijk, weet ook ik als mens en opvoeder, om de opvoeding van een ander te bekritiseren. Of, anything van wat anderen doen (of niet doen). Van voetballen, tot politiek bedrijven, van een relatie onderhouden tot het presteren op school: het is makkelijk om te (ver)oordelen wat andere mensen doen of niet doen. Vele malen makkelijker dan jezelf in de ander te verplaatsen en je te verdiepen in het waarom van de beslissingen die mensen nemen en de dingen die ze doen.
Al ben je nog zo empathisch, we komen er niet achter wat een ander beweegt, mits we bereid zijn het open gesprek aan te gaan en de diepgang op te zoeken. Een diepgang die zich alleen laat onderzoeken als er een bereidheid is tot kwetsbaarheid aan beide kanten én moed om vooringenomen standpunten te durven verliezen ten gunste van een breder perspectief en beter begrip van elkaar. Niets is immers wat het lijkt.
Dat gezegd hebbende (niets is wat het lijkt), stelt me voor de vraag om na te gaan of je werkelijk van mening bent dat ik:
a. Als opvoeder ben gefaald (omdat B. is blijven zitten)
b. Geen kritiek (diepgang) kan verdragen
Of lijkt het alleen maar zo dat je dat vindt? Vat ik je woorden te serieus op?
Ik ben benieuwd waar die meningen op gestoeld zijn en waarom je ze ter sprake brengt zonder bij mij te toetsen – via een gesprek of een briefwisseling – of die aannames kloppen met de werkelijkheid. Niks menselijks is mij vreemd. Ik vind kritiek niet perse leuk, maar vooral als me niet duidelijk is waar die kritiek op gebaseerd is. Ik herken mijzelf niet in die 'absolute' beschrijvingen. Ook niet dat ik ook maar iets te maken heb met het blijven zitten van mijn dochter (wat impliceert dat ik het had kunnen voorkomen).
Tot slot ben ik benieuwd naar jouw huidige kijk op dat versje dat je in 1980 in mijn poëziealbum schreef. Wat was toen de reden om juist dát versje op te schrijven? Als je het nu terugleest, sta je dan nog steeds achter die boodschap en zo ja, waarom wel of waarom niet?
Liefs, R